Markus en Tonnie Vogel, met Ron.

Steen voor steen

 

Daar stond het dan pontificaal, vanaf 1943: R. Vogel Bouwmaterialen. Je zal nog wel even terug hebben gedacht aan de woorden die een werknemer van een vijandige collega je een paar jaar eerder toe beet; ‘Jij wordt nooit groothandelaar!’. Ik weet het zeker trouwens, want je schreef het op.

Je had je vergunning, je had je opslagplaats, een trechter en een kantoortje. De driekleur op het terrein moest nog even wachten tot na de bevrijding, maar toen wapperde hij werkelijk fier boven je werf. En al kort na de oorlog had je nog meer. Een belangrijke voorraad, inmiddels twee trechters, een hijskraan, een derde auto, en je had ook al je jongens werken in de zaak, hulp genoeg bij het sjouwen en stenen bikken dus. En, niet geheel onbelangrijk, je had aan het werk tijdens de oorlog maar liefst 5000 gulden overgehouden.

Je kijkt er zelf met wat weemoed op terug, viel me op, op die beginjaren. Toen de zaak nog helemaal van jou was, toen je alles nog met eigen geld kon financieren, voor zoals je schrijft ‘de stevige muur werd afgebroken, en over het paard getilde bankiers zich ermee gingen bemoeien. En je kinderen natuurlijk. En de wolven.

Maar zover was het toen nog niet. Alles was nog overzichtelijk. Je had 5000 gulden, en er was een geldsanering op komst om het vele zwarte geld uit de oorlogstijd uit het systeem te krijgen. Jouw eerste stap in 1945 was dus naar de bank. Zwart had je niet gewerkt, je kon alles verantwoorden, dus die 5000 gulden zou je met je leven beschermen. Het geld moest je, zoals ieder ander, inleveren. Voor de sanering kregen de burgers elk 10 gulden, en wanneer hun ingeleverde geld solide was kregen ze dat terug, als het zwart was bleef het weg. Jij had een deel van je kapitaal in je materialen zitten, je aangelegde voorraad stenen, zand, grind, dakpannen en kalk. Geld in vaste vorm, noemde je dat. Omdat je eerst moest inleveren, maar natuurlijk wel verder wilde werken vroeg je een lening aan van 5000 gulden, en dat werd toegewezen.

Daardoor kon je werkelijk een vliegende start maken. Je voorraad en je auto’s kwamen van pas want je had direct al veel werk. Jullie reden levensmiddelen rond voor de binnenlandse strijdkrachten en al snel kwamen ook de eerste opdrachten voor herstelwerk, van Oosterbeek tot Kerkdriel, en het werkspoor in Amsterdam, en dat was inderdaad ‘het begin van normaal werk’.

En wat ging het snel hé opa. Al snel stonden er vijf of zes auto’s op het terrein.

“Toen hebben we een bloeiende tijd gehad. Zelfs ‘s nachts werd gewerkt, als dat verlangd werd. We hadden een goede naam en vertrouwdheid opgebouwd, dat was een steun in de rug. ik verheug me nog dit te kunnen schrijven, alles voort gekomen uit beginkapitaal. Steeds zonder lening, dat stond zo vast als een muur.

Voor jou veranderde er in eerste instantie niet zoveel; je deed wat je altijd had gedaan: jezelf fysiek drie slagen in de rondte werken. Dat was voor jou een eigen bedrijf hebben. Maar ondertussen werden je jongens ouder. Sterker nog, het werden mannen. Leendert (je ziet, ik blijf hem noemen, tijd dat hij weet dat je niet voor altijd onzichtbaar kunt blijven) trouwde zijn eerste vrouw al in 1948. En om aan te geven hoe de familieverhoudingen waren; de dochter, mijn nicht, die uit dat huwelijk voortkwam heb ik nooit gekend. Sterker nog, voor ik aan dit relaas begon had ik geen idee van haar bestaan. Ik heb alleen gehoord van zijn tweede huwelijk, met die ‘Duitse met geld’, zelfs uit de woorden van mijn eerste werkgever, en de twee kinderen die daaruit voort kwamen en ik eveneens nooit heb gezien.

 

De familie Vogel eind jaren ’40. Rechts zit mijn vader Markus, daarnaast staat Leendert met zijn vrouw, daarnaast zus Sjaan en haar man Leen, dan in  het midden opa, in het midden oma met voor haar broer Cor en zijn vrouw Greet, helemaal vooraan Jan en schuin boven hem Jana. De rest; geen idee….

Want Leen was altijd al een handvol nietwaar? Waarschijnlijk is adoratie door je moeder, die meerdere eerstgeborenen ten deel valt, niet een goede katalysator voor karakterontwikkeling. Zoals ik eerder schreef; wanneer je hem terecht wilde wijzen voor wat hij had fout gedaan, kreeg je met haar te maken, mijn oma, en uit de manier waarop je dat schreef maak ik op dat je hoewel je een beer van een man was met een werkelijk enorme eigen kop op je lijf, je feitelijk machteloos stond. Ik weet niet welk jaar het was, maar het zal vast ergens begin jaren ‘60 zijn geweest, dat je met hem in gesprek was, ongetwijfeld in strijd over het bedrijf, en hij jou meedeelde: ‘Ik word miljonair’. Jij zag geen enkele reden om dat te betwijfelen, gezien zijn competenties, god weet waar hij die vandaan had. Je wist alleen nog niet welke prijs hij bereid was te betalen daarvoor. Dat kwam pas later en wie weet waarop die prijs was gebaseerd, want introspectie was iets dat jou niet met de paplepel is ingegoten, zoveel weet ik wel:

“Als je dat ooit wil bereiken dan wordt het wel op een dag bestraft en loop je tegen de lamp. En dat is gebeurd.”

Nou, hoewel. Maar ik zal niet weer op de ingewikkelde zaken vooruit lopen. Cor vond al snel Greetje, stapte eveneens in het huwelijksbootje en kreeg begin jaren ’50 zijn eerste zoon Rein. En ook Markus werd verliefd, op mijn moeder natuurlijk, Tonnie, het schipperskind wiens familie vaste grond onder de voeten had gevonden in Watergang. Ze bracht een aanhang mee van tien broers en zussen, een overweldigende familie van mensen die niet zonder elkaar konden, bovenop het kroost van jou.

Voor al die jonggehuwden bestond er in die tijd van wederopbouw en op de centjes letten één groot probleem: woonruimte. En als ik zo de uittreksels uit het bevolkingsregister zie die ik heb opgevraagd, kon de overheid die snel wisselende woonruimtes ook niet zo goed bijhouden. Het was vaak inwonen en van wat ik zag bivakkeerde een deel van het kroost nog op latere leeftijd regelmatig bij jullie op de Nieuwendammerstraat. Om dat te voorkomen regelde mijn vader na zijn huwelijk in 1951 een afgekeurde tram van de Tramweg Amsterdam-Haarlem. Hij stalde deze vlakbij de werf, middenin het Vliegenbos, en bouwde er zelf, handig als hij was, een redelijk gerieflijk woonhuis van. Tenminste, voor die tijd. Comfortabel zal het er niet geweest zijn, zeker niet in de toen nog ijselijk koude winters. Maar ze hadden een eigen plek, en daar ook werd mijn moeder zwanger van hun eerste zoon, Ron.

Mijn moeder, rechts, voor de tram in het Vliegenbos.

Dat jij, van al je kleinkinderen, Ron als enige noemt in je memoires, kan ik verschillend interpreteren. Het kan zijn dat jij een zwak had voor Ron, ik vond tussen jouw foto’s zelfs nog een kaart van ‘Zeerover Ronnie’ aan jou die hij had gestuurd toen hij op kamp was. Maar het kan ook zijn dat Ron een zwak had voor elk ander mens en dat het daardoor zo makkelijk was van hem te houden. In ieder geval, je noemt hem. En wel op die 23ste januari 1953 toen hij zich, daar in die koude tram, veel te vroeg aankondigde. Het was nogal wat toen, zonder communicatiemiddelen of goed vervoer, om de dokter te alarmeren. Die dan ook rijkelijk laat zijn opwachting maakte. En nee, het ging niet goed.

“De eerste berichten waren; hij is dood, dus dat was een leugen. Het werd wel direct afgevoerd voor 3 maanden, hij had het altijd koud en in het ziekenhuis wisten ze dat op te lossen. Hij leeft, maar het kan ook niet anders. Hij kwam 2 maanden te vroeg waar andere kinderen 9 maanden over doen kon hij dat wel in 7 maanden.”

Die eerste zin opa, wat moet ik daar nu weer mee. Wie zei dat hij dood was? Waarom zei die dat hij dood was? En waarom zouden ze daarover liegen? Het doet me vermoeden dat er flink wat paniek is geweest destijds, in die koude januarinacht middenin het bos, al is daar nooit over uitgeweid door mijn ouders. Je doet het ook overkomen alsof dat kleine baby’tje een groot strijder was. En ik snap dat; toen hij een paar jaar geleden zijn laatste strijd verloor noemde ik hem zelf God’s meest dappere soldaat. En misschien had hij het in 7 maanden gekund, ware het niet dat zijn geboorte door een stuitligging, en de late aankomst van de dokter, niet mee zat en zuurstofgebrek zijn hersens beschadigde. Na zijn couveusetijd bleek hierdoor een kink in de kabel gelegd in de communicatie naar zijn benen en bleef hij lichamelijk gehandicapt.

Ik zal niet ingaan op het enorme trauma dat die nacht is veroorzaakt, het verdriet van alle betrokken partijen, mijn ouders, mijn moeder die negen jaar lang geen nieuwe zwangerschap aandurfde, en zeker niet op dat van Ron omdat hij desondanks de zon bleek voor velen. Ik zal ook niet zeggen dat het karma in deze familie, ja, ondanks jouw persoonlijke teleurstellingen opa en ondanks dat we er vanuit gaan dat dit verhaal gaat over jou maar toch niet helemaal, mijn ouders het meest heeft geraakt van ieder ander daarin, met alle rampen die er nog op volgden. Maar hierbij heb ik het toch even gezegd, omdat, zoals ik in het begin al meldde, ik me nog steeds afvraag; waarom?

Maar praktisch had dit alles wel wat consequenties. Waar je in deze tijd niet bij stil staat; als er weinig geld is en er moet elke dag hard gewerkt worden is een dagelijkse tocht maanden achtereen per veerboot naar het ziekenhuis tijdrovend en kostbaar. Dat noem jij dan weer, en ik vind het apart dat juist die observering je is bijgebleven, en niet het verdriet van mijn ouders om hun kind. Of het leven van ziekenhuis in en uit, revalidatiecentra, speciale scholen, dure hulpmiddelen… Dat bijna levenloze baby’tje dat iedereen, en ook zichzelf, zou verbazen, en de rots in de branding zou worden van zijn eigen gebroken familie.

Duidelijk is wel dat mijn ouders de tram kort daarna afzworen voor een plek in de meer bewoonde wereld. Tijdelijk konden ze terecht op de Leeuwarderweg 18, het huis van een vriend van jou, dat later op een vreemde manier weer in de assets van NV Vogel zou opduiken. Daar woonden ze terwijl mijn vader eigenhandig een woning bouwde op jouw werf. Weliswaar was daar geen toestemming voor. Niet dat De Vries Lentsch er op tegen was, maar hij huurde het land van de gemeente voor 1 gulden per jaar. Wanneer het bebouwd zou worden zou dat 2 gulden per vierkante meter zijn. Dat is nogal een aanzienlijk verschil. Maar gelukkig zag iedereen het door de vingers, anders hadden jullie een andere, nu financiële, ramp tegemoet kunnen zien.

 

 

Dus dat huis, in het bevolkingsregister oneerbiedig een houten keet genoemd, kwam er, temidden van de bedrijfsactiviteiten op die werf, een kleine tien jaar voor ik er geboren zou worden. En de handel floreert, door hard werken en zuinig zijn, die twee zaken die jou zo typeren. Maar je groeide zelf ook. Behalve die Don Juan werd je zowaar een man van ‘standing’. Je hoorde er helemaal bij in die naoorlogse opbouwjaren, tussen de mannen die het goede werk deden. Eigen bedrijven opbouwden, zich inzetten voor de gemeenschap. Je was zelfs, ondanks je eigen gebrekkige rijvaardigheid, lid van de verkeerscommissie van Amsterdam en je zat in een ‘college’ dat advies moest geven over verkeersproblemen in Amsterdam-Noord. Uit de notulen; ‘de heer Vogel merkt op dat het kruispunt Waddenweg/IJdoornlaan zeer gevaarlijk is omdat het geen stoplichten heeft.’ Wanneer je op een dag Jan naar DVV brengt krijg juist jij daar een aanrijding; iemand van rechts knalt vol naar binnen. Je blauwe Mercedes lag praktisch door midden, wonder dat jullie het overleefden. Maar niemand kon je ervan overtuigen dat je fout zat; recht is recht, krom is krom.” Zo ken ik je weer.

En ja, ik vond ook deze foto. Je gezicht verscholen tussen de meer uitbundige en zelfverzekerde ‘collega-ondernemers’ in de vereniging van bouwmaterialenhandelaren. Die zich waarschijnlijk niet, zoals jij, afvroegen wanneer ze eruit gezet zouden worden. Typisch plaatje ook van het jaren ’50 en ’60 Nederland, de mannen die het allemaal zouden doen en het allemaal wel wisten, de in alle opzichten mannen witte-boorden wereld waar je als moderne vrouw een hartverzakking van krijgt. En jij zit daartussen. Voelde je je ooit echt thuis daar? ‘Miezerig mannetje’, ‘Jij krijgt nooit het groothandelschap’.. Dacht je dat je kreeg wat je toekwam? Was je verbaasd dat jij daartussen zat, die vissersjongen, zonder enige opleiding? Ik schat zo in dat je best een beetje trots was.

 

De mannenclub, van de vereniging van handelaren in bouwmaterialen. Opa zit tweede van links.

Mijn vader kon dan wel uitweiden over jouw escapades als nieuwe man van de wereld, jouw zoons konden er zelf ook wat van. Ik kreeg de verhalen altijd met een kwinkslag en een eindeloos hikkende lach, de stunten die ze uithaalden; in de kroeg, in de clubs en waar ze ook maar konden. Want jij kon dan wel een notabele zijn met je eigen bedrijf, jullie succes straalde zeker op hen af. Ook zij waren mannetjes, en samen waren ze sterk. De standing die jullie vanaf de jaren ’50 hadden met jullie mooie, grote bedrijf, de aanwezigheid van Vogel en al het materieel dat bij iedereen langs kwam… Ik zie de foto’s van zelfverzekerde jonge mensen, van datgene waarvan ze deel uitmaakten. Ik snap wel dat mijn vader daarna moeilijk nog zijn plek kon vinden.

Er breken andere tijden aan in de bouwwereld. Het beton komt op. Beton blijkt waardevoller te zijn dan bouwmaterialen. En ook Vogel ontkomt er niet aan. Je zoons draaien er niet hun hand voor om. Zo werkt dat in de generaties. Zij zijn niet van de mandjes scheppen, het bikken en het sjouwen. Ze zien meer. Klaar gemaakt beton doet de bouwwereld draaien en ook op de Nieuwendammerkade moest een betonfabriek komen.

Om dat door te zetten is er geld nodig. Markus en Leendert vinden in 1961 een financier, effectenhandelaar Th.J. Bense, de altijd aanwezige maar onbekende schaduw in dit verhaal, en geloof me, al wil ik graag de spanning opbouwen, we gaan helaas niet nader kennismaken met deze man. Wel met zijn geld. De betonfabriek werd de Betonmortelcentrale R. Vogel CV en Bense stapte in met 100 van de 300 aandelen voor 100.000 gulden.

Die akte heb ik niet, maar uit een brief van jou later aan de NMB-bank maak ik op dat jij er in hebt bedongen dat je omdat je niet al je kinderen aandeelhouder kon maken, dat zou onwerkbaar zijn, je akkoord ging met alleen Markus en Leen als zodanig. Met dien verstande dat de winst gelijkelijk verdeeld zou worden over al je zoons en je ene schoonzoon. Het werd al snel duidelijk dat dit niet zo uitpakte als gewenst, waaraan ook mijn vader schuldig was. Ook de aandelenverdeling die jaren later op papier staat wekt op zijn zachtst gezegd wat bevreemding, maar de reden daarvoor is voor altijd verloren, want opa, jij treedt natuurlijk niet in detail, al schreef je je ‘memoires’.

 

 

Al snel werd het wat met die betonfabriek. Je bouwde er eigenhandig aan mee en ook aan de cementloods en de twee garages. Er kwam een werkplaats, een smederij, de eerste betonwagen, een laboratorium inclusief betontechnoloog, en een groeiend aantal personeelsleden. Voor de snel oplopende productie was er een grotere aanvoer nodig van zand en grind. Iets wat lastig lag bij de leveranciers. Dus er kwam een eigen vaartuig, van ruim 400 ton, voor extra vervoer. Je eigen broer Leendert werd de schipper. Al bij de eerste lading bleek het schip te weinig ruimte te hebben. Dus kochten jullie een tweede. Voor dit schip moesten er een drijvende bok op de wal gezet worden en het schip zelf moest volkomen worden omgebouwd. Ook waren er meer schippers nodig. Daarvoor werd de NV Scheepstransport opgericht. Een mooie versteviging van het bedrijf. En nog was het niet voldoende, er moest een derde schip komen. Deze was ruim 900 ton, en speciaal voor grindvervoer. Ook dit motorschip hebben jullie zelf omgebouwd, een gigantische klus, in ieder geval voor jou. Je schraapte en bikte het roest weg, zette het hele gevaarte in de olie en brandde hoogstpersoonlijk de laadruimte open zodat het geladen kon worden met grind. De motoren kwamen van een oude Duitse politieboot; 2 stuks van 800 pk. En ook die weer inbouwen was een enorm karwei. Maar het loonde. Deze Hoop III vervoerde in 1986 nog steeds zand vanaf het wad naar Harlingen.

Daarnaast werd er veel grind aangevoerd uit Duitsland via schepen die anders leeg terug zouden komen. Voor de rederijen dekte het een deel van de onkosten en jullie kregen dat grind voor redelijke prijs. Het was afkomstig uit de grotten van Offenburg en Baden Baden. De leverancier ervan woonde in Frankfurt, ‘op een landgoed daar in de omgeving’, waarvan jij helaas in de veronderstelling was dat je het al had genoemd, maar dat heb je niet gedaan. Dat is jammer. Want ergens hier ligt de duistere ‘German connection’ en Offenburg in het bijzonder speelt toch wel een belangrijke rol in de ontknoping van dit epos. Maar jij had zelf dat landgoed nooit gezien, schrijf je, en je had er ook geen belang bij. Nou, opa, dat betwijfel ik nu wel… Ik schat zo in dat jouw zoon Leendert met dit soort deals op de proppen kwam, na de lucratieve lijntjes die hij in Duitsland had gelegd. 

De betonfabriek groeide maar de bouwmaterialenhandel raakte steeds meer uitgedroogd door de financiering en investeringen; van fabriek tot schepen tot betonwagens. Ondanks de injectie van Bense moest elke cent worden aangewend om financieel sterker te worden. Daar kwam je toch al een beetje in een spagaat, nietwaar opa. Die bouwmaterialenhandel was nog alleen van jou, en jouw verantwoordelijkheid. Die betonfabriek, met de aandeelhouders, ging een eigen leven leiden op jouw kosten. Niet dat jij daar zelf veel zeggenschap in had, al was je medeaandeelhouder. Het begon je al een beetje boven je pet te groeien.

“Noodzaak als oprichter van een zaak is voldoende geleerd te zijn om alles te kunnen overzien. Als lagere school is dat veel te weinig. Dus heeft men hulp nodig, mijn kinderen hebben alle gevorderd onderwijs genoten, daarvoor heb ik langer alleen gewerkt. Zelf heb ik hen voor het zware werk gespaard. Handwerk is niet meer. Mandjes grind dragen in tuinen, auto met de schop laden is er niet meer bij, en alles gebeurt mechanisch. De evolutie dat alles verbetert. Als je alleen staat kan men beter overzien; hoe groter de zaak wordt, hoe minder overzicht. Men moest rekening houden met de mensen die het niet zo nauw namen. Erg veel geld kwam niet boven water. Dat is de rem die op de zaak drukt. Zonder goede leiding gaat dat niet, zeker als je ook de bedoeling hebt alles uit te schakelen en dat er een oneerlijk plan is.”

Ik snap dat je er niet tegenop was gewassen. Van boekhouden op dit niveau had je geen verstand, contracten en overeenkomsten waren geheimtaal voor jou. Je moest volledig bouwen en vertrouwen op je zoons, waarbij vooral Leendert groot financieel inzicht had zodat je rustig die boekhouding en het echte zaken doen aan hem kon overlaten. Zo kwam er een mooie deal voorbij met een andere betonfabriek in Amsterdam, de NV Elevator. Deze had te weinig capaciteit in de eigen fabriek en jullie sloten een overeenkomst waarin Vogel met de grondstoffen van Elevator voor hen in jullie fabriek betonmortel gingen maken. Daar bleken andere betonfabrieken in Amsterdam niet zo van gecharmeerd, en zij boden Elevator een enorm bedrag om hun productie gewoon stil te leggen. Vanzelfsprekend waren de Vogels het daar niet mee eens, jullie hadden immers een contract. De rechter gaf jullie gelijk en legde Elevator een dwangsom op van 50.000 gulden voor elke dag dat de productie stil lag. Het duurde daarmee niet lang voor dat bedrijf het water zo aan de lippen stond dat faillissement dreigde. Maar niet getreurd, de NV Vogel was bereid de boel over te nemen voor 1 gulden zodat Elevator gered kon worden. En daar was dan de tweede betonfabriek van jullie. Tenminste, dat dacht je… En nee, dat betonkartel was daar niet blij mee. En ja, het klinkt allemaal mooi en simpel genoeg in het verhaal van jou en mijn vader. Maar we zitten hier midden in het eerste wespennest, al weten jullie dat nog niet, waarin ik alle woorden en zinnen uit de schaarse papieren nog moet fileren om tot de zieke kern te komen.

 

 

Zo zijn we in ieder geval aangekomen in 1963. Het jaar dat alles anders werd. En niet alleen omdat ik toen werd geboren. In die keet, op dat eindeloos bedrijvige terrein, waar de enorme Magirussen langs ronkten, de aken aanlegden om te lossen, de zand- en grindhopen als speelterrein, de hond die rond dartelde net als wij veilig achter het hekje, personeel dat altijd een praatje kwam maken, chique auto’s, stijlvolle kleding, borrels en etentjes met familie en vrienden, witte winters en zonnige zomers. Vastgelegd in een grote verzameling foto’s waar het geel altijd overheerst. Geel en zwart. Alles nog in zalige onwetendheid van een treurspel dat Shakespeare niet zou hebben misstaan.