nieuwendam, vogel-land

DEEL 3

De crisisjaren

 

Jouw nieuwe landje, onderaan op de foto hierboven, is nog leeg. Het vullen moet even wachten want we zijn aanbeland aan het begin van de episode waarin je de ene draak bevecht terwijl de volgende nog ongezien om de hoek loert om aan te vallen. Dan denk jij dat je het hebt gehad…

Was die vreselijke crisis, die je zeker al voelde, nu echt het moment om voor jezelf te beginnen? Ik heb me wat ingelezen over de crisistijd in de jaren ’30. Natuurlijk weet ik globaal wel hoe de situatie was in die jaren. Maar werkelijk ervaren hoe het in het dagelijks leven toe ging, welke uitdagingen iedereen elke dag onder ogen moest zien om te overleven, dat besef ik niet precies. Misschien is het enige dat je dan staande houdt de wetenschap dat je allemaal in hetzelfde schuitje zit. Dat er niets is om je voor te schamen, omdat iedereen hetzelfde mee maakt. Maar de verlorenheid van alles en hoe het in je kan kruipen. Ik snap dat je er weinig over vertelt. Misschien is het jouw eer te na. Misschien zelfs dat je het met al jouw harde werken toch net niet redde. En dat toch die steun een onderdeel was van alles. Dat jouw kinderen ook hun dagen sleten in die met rode draad doortrokken steunsokken, en hoe die armoede de één wanhopig maakt, en de ander geslepen. Psychologie van de koude grond opa, jij bent daar niet van gediend. Niet lullen maar poetsen toch?

Maar even terug naar je prille begin. Je was weliswaar redelijk uitgerust nu maar nog steeds niet in de positie om ontslag te nemen bij de SHV, het bleef moeizaam allemaal. Je had tenslotte inmiddels zes hongerige kinderen te voeden. Hulp van hen had je nog niet. De oudste Leendert, was net tien jaar toen je begon, Sjaantje kwam daarna, en vervolgens Cor, en in 1927 Markus, mijn vader. Ja, inderdaad, Jannigje bleef maar zwanger, zo ging dat toen. Al was er geen droog brood te eten. Tegelijk met je grote stap naar het ondernemerschap zag nog jullie tweeling het daglicht, Jan en Jana, weer twee monden erbij. Het was die jaren lastig ze allemaal in het gareel te houden, nietwaar? Jij was natuurlijk druk en eigenlijk altijd aan het werk, en Jannigje was geen partij voor ze. Het was altijd al ‘ieder voor zich’ volgens mij. De één een beetje meer dan de ander, maar de verbondenheid die ik zag in de familie van mijn moeder, met ook niet bepaald een makkelijke jeugd, die was bij jullie ver te zoeken. Zou dat komen omdat er, uiteindelijk, bij jullie een bedrijf tussen zat? Een familiebedrijf? Met al die belangen, al die eigen opvattingen over hoe en wat, jong versus oud, hebzucht, kinnesinne…. En je zal er maar één bij hebben dan die, qua intelligentie en sluwheid, de rest bovenmatig overstijgt. Voer voor, nou ja, dit verhaal, denk ik zo …. Maar we zijn er nog niet, bij de kinderen, die de dynamiek verschuiven in een periode dat jezelf afbeulen niet meer genoeg is, dat er strategische beslissingen moeten worden genomen, investeringen nodig zijn, de concurrentie op de loer ligt.

Laten we eerst maar kijken hoe je dat deed in die tijd, een eigen bedrijfje opbouwen, als simpele jongen. En al had je dan nog je baan erbij, dat was vast niet wat je voor ogen had toen je ‘in zaken’ ging. Je was goed en wel op weg toen toch de ontslagbrief kwam. Je kreeg twee weken loon, en dat was het. Je schrijft:

‘Waar ik op gewacht heb, dat kwam.”

Daarvoor schreef je:

”Ik was nog steeds in dienst van de SHV, dat was pijnlijk.”

Werkelijk opa, wanneer je memoires schrijft verlangt dat wel wat meer uitleg en toelichting dan dit. Dus je wilde nog niet ontslag nemen, maar binnen een jaar kreeg je de ontslagbrief? Zomaar?

“In mijn binnenste was ik blij, maar ik moest nu wel helemaal zelf voor inkomsten zorgen. En dat is gegaan, maar vraag niet hoe…”

Hoezo verwachtte je ontslag dan, op een moment dat je net hebt gezegd dat je er nog niet helemaal klaar voor was? Dat laatste is niet verwonderlijk, gezien die crisis. Met een explosie van werkloosheid (van 150.000 in 1930 naar 600.000 in 1935 op de 8 miljoen Nederlanders), geen droog brood te verdienen, de Jordaanoproer, de bonnen, werkverschaffing, stempelen… Het is bizar, jouw verhaal lijkt hier haaks op te staan. Allereerst had je blij moeten zijn dat je een baan had, al betaalde het niet veel. Het was altijd nog meer dan de steun en ze kwamen niet bij je thuis controleren of je wellicht iets teveel luxe had in de vorm van een oude deken of zo. En die 200 gulden had je ook tot later kunnen bewaren. Maar nee, je gaf het op. Voor iets ongewis, voor centenwerk. Of werd je juist ontslagen door de crisis? Minder schepen, minder kolen? Misschien was dat dan iets om even te noemen? Zoals het nu overkomt was de crisis de reden om voor jezelf te beginnen omdat je boos was dat door de bezuinigingen van de overheid je zoveel loon moest inleveren. In mijn werk houden we ook vaak vol dat anticyclisch acteren je voorbereidt op een betere toekomst en ervoor zorgt dat je klaar bent wanneer alles aantrekt. Maar ik weet zeker dat je geen weet had van economische wetten. Je ging op je gevoel. Laten we het daar maar op houden, al zou ik zo graag alles willen weten.

Toch, ondanks die crisis, toen je nog maar net begonnen was schreef je:

“Het begon al wat te worden.”

Dat mandjes heen en weer sjouwen in de avonden en weekends, voor een paar centen, schoot niet echt op. Al was je daar nog niet helemaal van af. Je nieuwe terrein bood geen overdekte opslag, dus met name het cement dat droog moest blijven verdween toch weer in het schuurtje. Maar je kon door je opslagterrein groter inkopen, en daarbij hoort dan dat je ook grotere bestellingen kon afleveren. Dat paste natuurlijk niet in een mandje of een emmertje. Er moest duidelijk vervoer komen. Het grote probleem daarbij was dat je zelf geen rijbewijs had. Daar werd je mee geconfronteerd toen er via een kolenman op de Jan van Galenstraat een auto op je pad kwam, een oude, afgedankte T-Ford, waar je evengoed nog 175 gulden voor zou moeten betalen. En nee, ik zal niet meer over het geld beginnen. Hoewel, terugkijkend op wat ik hiervoor heb geschreven over jouw 200 gulden startkapitaal, de 100 gulden die je opslag kostte in het jaar, de voorraad die je blijkbaar kon aanschaffen, je centenwerk … Nou, ik zeg niets meer hoor.

Die auto kon je niet laten schieten. Dus je kocht hem. Alleen kon je hem niet eens zelf ophalen. Gelukkig hielp de familie Van Vloten je uit de problemen. Want zo ging dat toen, in dat mooie dorp. De meeste inwoners bedropen zichzelf met een eigen bedrijfje. Al vanaf de inlijving bleef Nieuwendam afgesloten van de grote stad, het was op zichzelf aangewezen. De grote stad zag dat stuk in Noord als zeer geschikt om zware en vervuilende industrie te dumpen die de stad zelf liever kwijt was. Zonder dat er aanvullende voorzieningen voor al die arbeiders tegenover stonden. Dus aan de overkant van het IJ was men zelfvoorzienend, zowel in winkelaanbod, als in onderwijs en religie. Dat zorgde voor een hechte gemeenschap, met mensen die niet te beroerd waren elkaar de helpende hand toe te steken waar het nodig was.

Zo was de sigarenwinkel Van Tol, gelegen bij het Sluisje, één van de weinigen die in bezit was van een telefoon. Van Tol wierp zich op als je telefonist, Zodra er per telefoon een bestelling binnen kwam stond hij op de steiger van het Nieuwendammerbootje om die over te schreeuwen naar jou, op je landje aan de Nieuwendammerkade. Dan stapte je in het roeibootje om het benodigde over te varen. Een enkele keer kwam de aanvrager mee, zoals vrouw Withoek die, natuurlijk niet zo stabiel als jij op het water, bijna op bestemming te vroeg uitstapte en tussen wal en schip raakte. Het zal een mooi schouwspel zijn geweest, jouw pogingen om haar weer op het droge te krijgen, je zoon stikte decennia later nog van het lachen bij de herinnering.

Nee, dan een auto. Je was dankbaar voor de hulp van Van Vloten. Gerard en Rinus van Vloten waren kort daarvoor een taxibedrijf gestart, als witbander, het destijds enigszins illegaal fungeren als taxi. Pas in 1934 kwam hun officiële erkenning. Na de oorlog zou het bedrijf bekend worden als grote autodealer van Amerikaanse en Engelse automerken en nog later met DAF en weer later met Volvo. Maar zover waren de mannen nog niet, ze waren allemaal aan het sappelen. En ze waren niet te beroerd om die auto op te halen en zelfs niet om, tot jij zelf een rijbewijs had, deze voor je rond te rijden.

Je moest de Ford nog wel wat ombouwen om geschikt te maken voor het vervoer van materiaal, maar dan zou hij prima dienst doen. Je begon voortvarend te timmeren en te schilderen. Ondertussen zou je ook voor je rijbewijs gaan. Dat deed je natuurlijk geheel op je eigen manier. Les nemen hoefde je niet, je ging gewoon rijden, dan kreeg je vanzelf ervaring. Je bent na een week of zes op die manier het verkeer onveilig maken wonderwel geslaagd in je tweede examenpoging, maar laten we eerlijk zijn: je bent voor altijd een gevaar gebleven op de weg. Het hele schakelgebeuren was niet aan jou besteed, en je voet zat voor de veiligheid altijd maar alvast op de rem, tot verdriet van alle auto’s die je versleten hebt. Dat heeft al die ongelukjes in kleine hoekjes evenwel niet voorkomen, maar die waren gelukkig nooit jouw schuld. Althans dat vond jij. Ik heb zelf nooit bij jou in de auto gezeten, maar ik snap dat blijkbaar niemand dat wilde. Goede smaak had je wel, ik heb je namelijk nooit in iets anders gezien dan een Mercedes, liefst van wat oudere datum, degelijk en gedistingeerd.

Maar eindelijk kon je dan zelf je auto besturen. Dat liet nog één mobiel probleem over. De klucht, die je vanaf je landje de wereld in moest brengen. Het T-Fordje met treurig weinig vermogen, bleek, wanneer je volgeladen was met zo’n 1000 kilo spul, niet opgewassen tegen die klucht. Het was een vanzelfsprekendheid dat je verschillende keren een aanloop moest nemen met het voet vol op het gaspedaal, om dan weer roemloos en hulpeloos omlaag te glijden. Je kwam boven soms, blazend op top toerental, en soms met hulp van wat helpende handen die de auto net voor de finishlijn het laatste zetje gaven.

Wat ook niet hielp waren die verdomde kinderen van de nabij gelegen ambachtsschool die er een sport van maakten aan je bumper te gaan hangen en de auto compleet hulpeloos te maken op de klucht. Om joelend te verdwijnen in het Vliegenbos wanneer je uitstapte en briesend achter ze aan ging. Maar daar had je wat op gevonden. Die hele achterkant smeerde je in met teer, knappe kinderen die daar nog houvast op kunnen vinden!

 

 

Eind jaren ‘30 was je pas in staat om een nieuwe Ford te kopen, met een versnellingsbak, ook weer van een kolenman, Mastenbroek, en dit keer voor slechts 65 gulden. Een gouden deal, want direct na de oorlog kon je hem doorverkopen, aan aannemer De Groot, die er volgens jou erg blij mee was. Je verkocht hem voor 3200 gulden…. Werkelijk opa? Was het een schrijffoutje, al schreef je het twee keer op? Daar kun je in deze tijd nog mobiel mee worden namelijk. Ik heb het nog ’s bekeken en kan natuurlijk slecht rekenen, maar toch.. Misschien kreeg je die hoofdprijs omdat je één van de weinige auto’s had waar nog banden omheen zaten. Een half jaar voor het eind van de oorlog, toen de Duitsers werkelijk alles wat los en vast zat innamen, heb je de banden eraf gehaald en vakkundig ingemetseld achter een tweede muur in de schuur. Wat van jou was, was van jou, je had er tenslotte hard voor gewerkt. Je hebt er vast een mooi verhaal bij verzonnen voor de Duitsers die de auto kwamen ophalen en een soort karkas aantroffen. Daar bleek je goed in gedurende de oorlog, jou bliezen ze niet omver. De banden kwamen pas na de bevrijding weer achter de muur vandaan. De auto was weer helemaal compleet en je leende hem eerst graag nog een half jaar uit aan de binnenlandse strijdkrachten voor hij bij De Groot terecht kwam.

Met je opslagland, met je auto en je rijbewijs kon je weer verder. En terug komend op bovenstaande waarin je aangeeft dat je ‘het hebt gered, maar vraag niet hoe..’: er was één belangrijke reden daarvoor. Jouw bizar beresterke constitutie. Want al heb ik mijn twijfels bij de keuze die je toen maakte, je hebt er alles voor gedaan om het te doen slagen nietwaar. Kei- en keihard werken, dag in dag uit en nergens te beroerd voor zijn. Het zand en grind bleef al die tijd een weinig toevoegende centenhandel. Maar af en toe had je een beetje ‘geluk’. Genoeg geluk om je gezin weer verder door die crisis te helpen.

Zoals met de kolenhandel van Veldhuizen en Glasmeijer die je regelmatig hebben ingezet om kolen voor ze te vervoeren, net als bijvoorbeeld de firma Draak. Die werkte veel voor ‘rentegevende zaken’ (wat dat ook is…) opruimen en vele klussen’. Ook kwam je beter in de bouw, je leerde stukadoorswerk, je bluste kalk met de hand… Ook zo’n fijne klus opa. Ik heb het even opgezocht, het komt namelijk regelmatig terug in je verhaal. De brokken gebrande kalk bluste je met water in een bak, en roerde het om en om, tot het geschikt was om te verwerken in cement. Dit proces gaf een chemische reactie waarbij je altijd op je hoede moest zijn voor vreselijke brandwonden wanneer het spetters gaf op je huid. In de zomer, met de zon erbij, wanneer je lang genoeg bezig was ermee, werd je er tijdelijk blind van. En toch deed je het maar, keer op keer.

Het bleef sappelen, soms kon je in de winter wanneer het werk bijna stil lag amper de bakker betalen. In zo’n periode kwam de zwavelzuurfabriek met de vraag of je voor hen om de veertien dagen een dekschuit met heel fijne kolen wilde lossen. En wel op zaterdag na de werkdag. Dit moest voor maandag werktijd klaar zijn. Dat ging dus allemaal met de hand, die schuiten leegscheppen. Bij temperaturen van 20 graden onder nul. Die kolen waren compleet nat bevroren tot het dak, en moesten worden los gehakt. Daarnaast kon je bijspringen bij een zandlevering bij Bouwhandel Van der Meer in Amsterdam Noord. Bijna onmenselijk werk. Schipper Kees Sterrenburg van Hardinxveld kwam met zijn 95 ton zelf gebaggerd zand. Hij loste met het bakkie zijn schuit leeg en daarna moest jij dat geloste zand opbergen in de loods en zorgen dat het zijpad weer vrij van zand was. Zo sterk als je was, de dag nadat je deze reuzenklus had geklaard was je niet meer in staat tot werken..

‘Moordenaarswerk!Met vooral dat uitroepteken erachter… Je was geen zeurkous maar hoe zwaar je het had was je ruim een halve eeuw later, op je 88ste,, nog niet vergeten.

Tussendoor werkte je op je eigen terrein, er verrees een opslag en zelfs een kantoor. En zo werkte je jezelf door het eerste decennium van je eigen bedrijf heen, dwars door de crisistijd. Als subhandelaar in bouwmaterialen; de zware klussen waar bijna niemand anders toe in staat was, hand- en spandiensten verlenen aan de echte bouwmaterialenhandels, meer mocht je van de wet niet doen. Met steeds meer hulp van je drie oudste jongens, dat wel, die je na schooltijd opwachtte en aan het werk zette. Zo kwam je erdoor. Al was het centenwerk, al moest je jezelf afbeulen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, in de weekends, continu. Tot je in 1943, nota bene midden in de oorlogsjaren, eindelijk je beloning kreeg. Je werd officieel groothandelaar. Dat betekende dat het kleine doorgeefwerk verleden tijd was, en dat je nu het grote werk kon aanvangen. Groot inkopen, zelf doorverkopen, een buffer leggen voor jezelf en een toekomst voor je kinderen. De oorlog, laten we daar eerst nog maar even doorheen gaan. Je hebt er zelf weinig woorden voor, maar echt, het was op zijn zachtst gezegd toch wel een dingetje daar in Noord, en hij kwam langzaam maar zeker jouw richting op.

 

Nieuwendammerbootje jaren 30 vogel familystory

Steiger Nieuwendammerbootje in Nieuwendam, rechtsachter het nog lege landje van Vogel.