Reinier Vogel Beton familystory Nelleke Vogel

Reinier Vogel, soldaat in 1918,  en zelfstandig ondernemer rond 1950.

DEEL 2

De vissersjongen

Daar staan we dan, 1922, op de Nieuwendammerdijk. De 24-jarige Rein Vogel, zijn kersverse echtgenote Jannigje, mijn oma, en het eerste kind onderweg. Misschien zal je jezelf in de loop van dit epistel afvragen waar zij eigenlijk gebleven is, de vrouw met wie je , wat; 50 jaar? hebt gedeeld. Eerlijk gezegd; ik zou het niet weten. Ik heb praktisch geen herinneringen aan haar, hoewel vreemd omdat ik al twaalf was of zo toen ze overleed. Misschien dat de dertien kleinkinderen, waarvan ik één van de jongste was, haar wat veel waren. Ik weet hoe ze er uit zag, als een gezellige oma inderdaad, maar er is werkelijk niets dat haar aan mij connect. Ik weet alleen nog dat ze helaas dementerend was en jullie haar om de zoveel tijd op zondag ophaalden uit het verzorgingstehuis om een dagje bij ons thuis in de grote rode fluwelen oorfauteuil te zitten. Ik hoopte elke zondag dat het niet die zondag zou zijn, want ik vond het naar en mensonterend, en een beeld waar je op die leeftijd, wanneer je nog onsterfelijk bent, ongemakkelijk van wordt. Sorry, ik was jong.

Ze heeft geen levensverhaal achtergelaten, alleen een berg sepiakleurige foto’s van toen ze jong was, statig poserend in haar mooiste jurken, één hand op de leuning van de decorstoel, in het begin van de vorige eeuw. Jij hebt het er niet over, dus helaas moeten we Jannigje laten gaan. Het eerste kind op komst echter krijgt bijna de hoofdrol, dus misschien compenseert dat wat.

Jannigje Vogel-De Rover.

 

 Ik heb vast teveel films gezien, maar dat beeld van jullie daar, met uiteraard opzwepende dramatische muziek als begeleiding, luidt het begin in van het epos. Ik kan er niets aan doen, opa, maar zo zie ik jouw verhaal inmiddels, al zal je dat zelf vast anders hebben ervaren en zeker weten een ander slot hebben gewenst.

Je had, toen je in Nieuwendam arriveerde, al een heel leven achter de rug. Als ik dat allemaal zo lees; ben je ooit echt kind geweest? Heb je ooit kunnen ronddwalen in die gelukzalige toestand van de jonge jeugd waarin alleen het moment telt en je kon ontdekken? Met tien jaar werkte je al in een sigarenfabriek, en zette je thuis 300 pond garen op de breispoel voor enorme ankerkuilen, de netten waarmee je vader uit vissen wilde. Vanaf je elfde ging je met hem mee, en nu snap ik ook die enorme palingvangst die je uit het vaartwater wist te halen.

En tussendoor, als het tegenzat; sjouwen, baggeren, en elk ander zwaar werk dat langs kwam en waarmee jullie wat geld verdienden, voor 2,5 cent per uur. Op jouw twaalfde jaar ging jouw leven over wind oost, of oost noord oost en diep in Duitsland gingen jullie er hartje winter elke nacht op uit, voor één schamele zalm. Drie weken over de wadden met tegenwind, baggeren bij Bremerhaven, afgesloten door de Eerste Wereldoorlog, tussendoor nog even dienst doen als soldaat en daarna weer verder baggeren. Havens graven voor de hoogovens bij IJmuiden, zand opspuiten in de Amsterdamse Kinkerbuurt, Watergraafsmeer, Indische buurt, Schellingwoud, en zorgen dat de scheepvaart door kon gaan. En hoe vreemd het ook klinkt, ook daar werd al het zaadje geplant voor het lot dat je vele jaren later gegeven was. De oude vriend van je vader? Abram Dekker? Die zo slim inspeelde op het baggergebeuren? Jullie ‘te hulp schoot’ toen jullie in de problemen zaten? We komen nog wel bij hem.

Afijn, zakkend water en vergeefse lange reizen naar Duitsland waar de paling zich niet meer liet zien. Je voer heel Nederland en Duitsland door. Achter de paling aan, en de zalm. Grappig hoe dat water een constante is in onze familie. Mijn moeder het schipperskind dat alleen maar op het water kon ontspannen, en jij, de visserman. Hoe saai en standaard ook, ik snap nu wel dat we toen we onze boot hadden, en in de weekends het rondje Monnickendam deden waar jij je laatste jaren sleet, dat dit vooral voor jou was. Mijn vader durfde toch al niet ver te varen in zijn eentje, hoewel ook hij in zijn jeugd een verwoed zeiler was geweest en zijn eigen zeilboten had gebouwd. Maar geknakt en onzeker door het leven was dat rondje waar hij elke bocht in de rivier kende, voor hem prima. En ook voor jou. Want je stond ons steevast op te wachten aan de kade, stommelde de boot op, nam plaats naast de kapitein en het enige dat je vanaf dan nog deed was stilletjes genieten. Het rondje om, waarna we je weer afzetten op dezelfde plek.

Waarom jullie voor Nieuwendam kozen als woonplaats; het zal vast iets te maken hebben met de – eindelijk – vaste baan die je kreeg bij de SHV. de Steenkolen Handels Vereniging. SHV, het bedrijf dat toen al aardig op weg was een moderne VOC te worden. Dat was nog slechts in de jaren ’20 van de vorige eeuw, de faam van dit bedrijf zou, door de flinke neus voor de koers van de industrie, in de rest van de eeuw alleen maar toenemen. SHV, opgericht door de familie Fentener van Vlissingen, samen met een aantal groothandelaren in kolen, bestond pas sinds 1896. Al in 1904 verwierf het bedrijf exclusieve rechten voor het distribueren van Duitse kolen uit Westfalen, in een tijd dat nog bijna de hele wereld brandde op kolen. Een exclusieve positie die SHV deels te danken had aan de introductie van de eerste mechanische kolentransporteur (elevator), een vinding die hen een revolutionaire capaciteit, tot zo’n 300 ton kolen per uur, opleverde voor het transporteren, laden en lossen van kolen.

 

De kolenelevator.

 

En daar lag dan jouw taak. Als technisch werkman mocht je met die fonkelnieuwe elevator schepen van kolen voorzien. Je moest de kolenschuit in de kleinste gaatjes persen om zo dicht mogelijk bij de te laden schepen te komen, een precisiewerkje waarvoor je je hand niet omdraaide. Samen met je maatje Cor bediende je de stoomlieren; zwaar werk, en dat dag in dag uit, onder alle weersomstandigheden. Wanneer er geen werk was voor de elevator kregen jullie andere klussen, zoals het lossen van zeeschepen, gewoon met de schop, voor de zwavelzuurfabriek Ketjen aan het Vliegenbos, één van de belangrijkste afnemers van SHV.

 Je beulde je af, nietwaar? Hoe zou je er in hebben gestaan als je toen had geweten dat je decennia later, in je nette pak, in dat kasteel bij Soest, verwend met champagne en kaviaar, met datzelfde bedrijf aan de onderhandelingstafel zou zitten? Je had het niet kunnen weten, je kon alleen maar hard werken en waar dat je nog zou brengen had je, als eenvoudige jongen, nooit kunnen zien aankomen.

Maar je nieuwe baan bracht je dus naar Nieuwendam. En tja, je viel er met je neus in de boter. Voor het begrip van Hardinxveld was het misschien meer Amsterdam, en de grote stad. Maar Nieuwendam zelf deed in niets denken aan een grote stad. Weliswaar was het eeuwenoude dorp in 1921 door Amsterdam ingelijfd (hoeveel keus was er na de verwoestende watersnoodramp in 1916 die een groot deel van het dorp onder water had gezet?) maar door het grote water ertussen was er eigenlijk niets veranderd.

Nieuwendammerdijk Familie story Nelleke Vogel

 

Vroeger kon je vanaf het sluisje op de Nieuwendammerdijk over het IJ heen kijken naar Amsterdam, maar dat was lang voor jij daar stond. Amsterdam zelf sneed het uitzicht af, door eind 19e eeuw de kust aan de noordkant in te polderen. Voor zicht op Amsterdam moest je de dijk aflopen, afdalen richting Nieuwendammerkade, langs het pas aangelegde Vliegenbos en naar Ketjen, die beide het nieuwe land hadden ingenomen.

 

Bouw van Tuindorp Nieuwendam.

 

Aan de nijverheid in het dorp deed dat niets af. Langs de dijk lagen maar liefst drie scheepswerven, zeker niet de minsten. Daar was Het Fort van Gerard De Vries Lentsch. Een familie van botenbouwers die zich sterk maakte de enorme vraag naar reddingsboten na het zinken van de Titanic in te vullen. Ook nu maken ze nog bijzondere motorjachten en bovendien zingt de naam nog door in de wereld van Olympische zeilers. Aan de andere kant ligt Het Jacht van Bernhard, die dekschuiten verhuurde en opknapte wat er mis was met het latere Nieuwendammerbootje, en dan had je nog Meerwald, ook familie van De Vries Lentsch, die eveneens in de botenreparatie zat. Er was een grote en een kleine haven, er was graanopslag, overgebleven uit de bloeitijd eind vorige eeuw, en die eindeloos lange slingerende Nieuwendammerdijk zelf zat vol met kleine winkels en bedrijfjes.

Dan die houten dijkhuisjes met hun opvallende gevels, veel ervan later ondergebracht bij Monumentenzorg. Ze waren een geliefde oudedagplek voor kapiteins in ruste, die op die manier toch nog het gevoel hadden dicht bij het water te zijn. En later de perfecte woning voor stadsyuppen met geld te over. En zelfs vóór de Vogel-kinderen de boel kwamen terroriseren liepen er al genoeg paradijs- en vreemde vogels rond om boeken vol over te schrijven. Ze moeten hier nog even wachten, want ik ken ze alleen uit mijn vaders’ verhalen, niet de jouwe. Je was volgens mij niet een persoon met aandacht voor het eigene in andere mensen, zeker geen gekke fratsen, laat staan dat je dat kon waarderen.

Het was eigenlijk de perfecte plaats voor een jong gezin, voor een man die was opgegroeid op het water, die elke boot kende als zijn broekzak. Nieuwendam gedijde in een belofte voor de toekomst. Het tuindorp achter de dijk waar kleine maar comfortabele arbeiderswoningen waren gepland stond al in de steigers, en de komende groei in nijverheid en industrie was bijna te ruiken en zelfs tastbaar. Daar merkte je evenwel voorlopig nog niet zoveel van. Wel kon je met Jannigje en jullie eerste zoon Leendert (daar, hij is genoemd!) die net was geboren, een mooi nieuw huisje betrekken in de Nieuwendammerstraat.

 

 

Ik ben zelf nog in dat huisje geweest natuurlijk. En ik moet zeggen; los van de kale zolder die ik mij herinner waar wij als kleinkinderen bij een logeerpartijtje werden neergelegd, was het een prima huisje. Klein, knus, compleet. We kwamen er zolang Jannigje leefde, in ieder geval standaard op 1 januari, met het nieuwjaarsconcert op de achtergrond en tussen de druipkaarsen van oma waar ik uren naar kon kijken. Maar misschien was dat ook wel eenmalig en heeft het zoveel indruk op mij gemaakt dat ik er een familietraditie van heb gemaakt. Inmiddels is het vervangen door nieuwbouw, maar van buiten en echt ik vergiste me er in toen ik er na decennia door omstandigheden weer langs reed, helemaal in dezelfde sfeer.

Maar dat was allemaal lang na jullie start daar, waar we zijn gebleven. Je bediende de elevator, woonde in dat kleine knusse huisje, en ondertussen kwamen er steeds meer monden bij om te voeden. En tja, opa, ook jouw karakter draagt niet echt bij aan dat grandioze epos waarin alles goed zou moeten gaan, of misschien juist wel, het is maar hoe je het bekijkt. Je had een groot probleem; bazen, heette dat. Wat kon je het slecht hebben, die mensen boven jou, die constant over ieders schouder mee keken en degenen die volgens hen niet hard genoeg werkten onherroepelijk naar de poort verwezen, waardoor ze konden vertrekken en niet meer terug hoefden te komen.

‘Slavenwerk! en ik zal maar niet schrijven wat er uit die monden kwam.’

Ik hoor het je zeggen. Hard werken kon je wel, als het moest dag en nacht. Maar mensen voor wie het nooit genoeg was, nou… En dan dat loon. In 1928 viel je loon door nieuwe bepalingen van de overheid terug van 33 naar 25 gulden. Daarmee kon je niet je gezin met inmiddels vier kinderen in leven houden. En veel beter werd het niet, zo bleek een paar jaar verder.

 “Tien jaar trouwe dienst, en 25 gulden loon, 1 gulden extra als technisch werkman. Met zes kinderen, een gezin van acht. Dus ik had beulenwerk, en armoede.”

 Ach, ik zie de worsteling op dat gebeeldhouwde hoofd van je. Op dat grote, beresterke lijf. Ik zie je ijdelheid ook, je dromen. Al was je van weinig woorden, je was wel van veel voornemens. Je kinderen goed opleiden en voor armoede behoeden, dat was er zo een. Vrij zijn van die bazen, je eigen ding doen, eigenwaarde hebben, dat was er ook één.

Wat wilde je het liefst opa? Je wilde uiteindelijk terug naar het water.

Je was, hoe oud, 34 jaar? En je ging eindelijk naar school. Naast de lange brute dagen bij SHV, besloot je de Binnenvaartschool Droogdok te gaan volgen. Vier avonden per week, een hele winter lang. Die opleiding zou je brengen op de veren van Amsterdam, tenminste dat hoopte je. Je stortte je met alle energie die je over had na elke dag lang en zwaar werken op je studie. De focus lag op de toekomst, zo hield je het vol, en zo slaagde je, met lof zelfs. Daarna solliciteerde je enthousiast bij de veren, en kreeg direct te horen dat je te oud was. Te oud? Je was stomverbaasd. De leeftijdsgrens voor nieuw personeel op de veren bleek 35 jaar. Al had je een jaar eerder gesolliciteerd …

Daarna probeerde je het nog bij het Rijk en bij de provincies, maar niemand was in je geïnteresseerd; de vissers van de Zuiderzee hadden overal voorrang. Alsof zij meer ervaring hadden op het water dan jij. Wanhopig werd je ervan. Ja, ik snap het. Ik moest ook niet zo lang geleden helemaal opnieuw beginnen, twee decennia bovenop jouw leeftijd, en inderdaad.. . Al hadden ze bij jou kunnen voorzien wat een beer van een man je nog was op je 70ste, waar anderen met 50 jaar al afgesleten zijn, had het een ander perspectief gegeven. Er is nog niets veranderd opa.

Maar daar was de doordouwer, de bikkel. De dromen afgesloten, wat kon je doen? Ik zie het plan rijzen in je hoofd. En ik zie het groter en groter worden. Tuurlijk duurde het even voor het rijpen kon, want je moest de enige zwakte afschudden die je in je had; bescheidenheid.

Dat ga ik even terugzoeken, daar had je over geschreven. Ik kon me er niets bij voorstellen, bescheidenheid bij jou, ik vond je altijd nogal vol van jezelf, maar het was toch wel een ding voor je.

‘Wie was hij nou? Die verlegen vissersjongen, van eenvoudige komaf. Wie zou zaken met hem willen doen? Maar ik heb een goed plan, ik kan heel hard werken. Maar eerst de verlegenheid, dat speelt een rol. Hoe kan men zo vrij zijn, dat is een probleem. Daar moet men door heen breken. Alles opzij zetten. Als je een eerlijk voornemen hebt dan kun je alle mensen onder ogen komen.”

Je had jezelf ook overtuigd, uiteindelijk….

Jouw ervaring lag in de visserij en het varen, daar moest het bij aansluiten. Grind, zand en bouwmaterialen, daar wist je van. Je had 200 gulden gespaard, en een vriend wilde je wel zand en grind leveren dat je later kon terugbetalen. Je eigen schuurtje aan huis was voorlopig een prima opslagplaats. En daar, inmiddels al 1933, toen de crisis in alle hevigheid losbarstte, ging jij, Reinier Vogel, ‘vissersjongen’, in zaken.

Maar toch even time out, opa! Je had 200 gulden gespaard, tenminste, dat heb ik ervan gemaakt omdat dit was waar je mee begon, schreef je. Maar met zo’n loon, midden in de crisisjaren, die voortdurende armoede en die schare van zes hongerige kinderen; hoe heb je dat voor elkaar gekregen dan? En dan heb je nog die opleiding gedaan, dat zal ook niet gratis zijn geweest. Is er iets dat je niet vertelt? Ik weet dat je me iets niet vertelt. Dat zal jouw karakter zijn, een gegeven woord, daar sta je voor. Maar je kinderen, kan ik je melden, hadden daar minder last van. Ik herinner me een gesprek met mijn vader, waarin zo’n spannend woord viel dat bleef hangen: zwijggeld! Dus hier zijn we aanbeland bij het eerste raadsel in dit hele verhaal. Wat gebeurde er bij SHV?

Wat ik heb gehoord? Jij en je maat Cor, dagelijks op pad met die elevator, de ruimen vullend met kolen, kon het niet anders dan dat jullie ontdekten dat er stelselmatig te weinig kolen in die ruimen terecht kwamen. Er werd gesjoemeld, jullie stapten naar de baas, en er ontstond een grote rel… Ik weet niet hoe groot die rel was en ik weet niet wat er uit kwam. Behalve het gerucht van de 200 gulden zwijggeld. En dan snap ik ook niet waarom je, toen je daarmee voor jezelf was begonnen, daar nog bleef werken.

Waarom deze omissie in je ‘memoires’? Was het niet waar soms? Of was het juist beloningsgeld? Maar waar komt het dan vandaan? Is het je trots, dat je wil laten voorkomen alsof je het helemaal alleen zo voor elkaar kreeg? Alsof het iets is om je voor te schamen, een beetje hulp van het universum en een bedrijf voor wie die 200 gulden peanuts is. Bovendien, zo hard als je gewerkt hebt om je bedrijf van de grond te krijgen, dat is bewonderenswaardig genoeg.

Al sijpelt er bij de gebeurtenissen decennia later duidelijk ongenoegen bij jou door over SHV, ik zal dit moeten laten rusten. Zoals ik al eerder schreef; iedereen is dood, er is niets meer te halen en alles te gissen. Dus je ging ervoor, in 1933. Naast je vaste werk, vanuit huis, met grind, zand en witkalk. Je mocht alleen werken als tussenpersoon, subhandelaar noemden ze dat. Van groot naar klein dus en alleen particulier. Alles versjouwde je met een rieten mandje naar binnen, naar het schuurtje, en voor een paar cent per keer bracht je het rond. Het werd wat gemakkelijker toen je al snel van scheepsbouwer De Vries Lentsch een stukje grond kon huren van 200 m2 voor opslagruimte, voor 50 cent per m2, aan de Nieuwendammerkade. Toen was daar nog niets, een sintelpad en bospad, alleen bereikbaar via een steile klucht vanaf de Nieuwendammerdijk. Het landje bevond zich precies tegenover de sluis.

 

Nieuwendammerkade 1930 Familie Vogel

Nieuwendam jaren ’20,’30: rechts het nog lege land van De Vries Lentsch aan de Nieuwendammerkade waar Reinier Vogel zijn werf gaat opbouwen.

 

Ik zit er nog regelmatig, op het terras van ‘t Sluisje, dat iconische eeuwenoude café dat maar nooit is veranderd. Aan het eind van het terras lag ooit de steiger van het Nieuwendammerbootje dat tot 1961, voor slechts 11 cent, de lijn legde tussen Nieuwendam en Amsterdam-Centraal. Een groot deel van de arbeiders van Nieuwendam gebruikte het voor hun woon-werkverkeer. Het voer langs Ketjen, langs Stork, Draka en Kromhout., de industriële route, zeg maar. Het was tegelijk de klok van Nieuwendam; elk fluitsignaal van een binnenkomende boot gaf de tijd aan want het Nieuwendammerbootje was, weer of geen weer, altijd op tijd. Binnen in het café hangen foto’s van oud-Nieuwendam. Op één ervan durf ik te zweren dat mijn oma staat. Met een kleine jongen naast haar, dat zal één van mijn neven zijn. Wachtend op het Nieuwendammerbootje dat haar naar Amsterdam-Centraal zal brengen. Het is die lichte jas en dat haar, het postuur, maar ik kan me vergissen natuurlijk. En op de achtergrond, maar pontificaal in zicht, ligt een grote aak met een enorme berg grind, klaar om te lossen op ‘onze’ werf. Het is een beeld van een onvervulde belofte, verstild in de tijd …