Ze was een vrouw die geleerd had niet te leven naar haar gebroken dromen. Zo sterk was ze. Klein en tenger, met een mooie uitgesproken botstructuur die haar gezicht een exotische uitstraling gaf, omlijst door pikzwart haar. Haar huid, zelfs toen ze bijna middelbaar was, nog gaaf, rimpels kregen er geen vat op. Haar ogen konden je, in ieder geval toen ze ouder was en ik ze zag, met liefde beschijnen, maar meestal hielden ze zich op in een ontoegankelijke blik waarachter alles verborgen zat wat ze was en dacht.
Ze vluchtte graag, in boeken vooral. Wekelijks kwam ze thuis met een tas vol bibliotheekboeken. Hele nachten las ze door, terwijl haar echtgenoot luid ronkend naast haar lag. Met dat kleine leeslampje, dat zonder dat ze het wist door haar dochter tot baken was gemaakt. Voor dat meisje moest dat licht dat uit haar moeders slaapkamer scheen het laatste zijn dat ze zag voor ze haar ogen sloot. Dan zou haar moeder altijd veilig blijven. Misschien dacht ze dat haar moeder dat nodig had, omdat ze onbewust altijd zo ver weg en ongrijpbaar leek. Misschien voelde ze, zonder dat ze het kon duiden, dat haar moeder door haar vluchtigheid balanceerde op die dunne draad tussen leven en dood en dat ze zomaar zou kunnen verdwijnen als zij niet haar best deed om dat te bezweren met die dwingende gedachte.
Het zou de vrouw niets verbaasd hebben wanneer ze had geweten van dit staaltje bijgeloof. Zoals zij zich kon verliezen in fictie en verhalen had ze er vast een mooie draai aan gegeven. Maar ze wist het niet, want over dat soort dingen ging het niet in haar huis. Liefde en zorg gaf ze, maar aandacht wat minder. Ergens onderweg had ze waarschijnlijk ontdekt dat je het in het leven helemaal zelf moet doen, al kwam je zoals zij uit een gezin met tien kinderen. Misschien omdat in de armoede van vroeger op het schip waarop dat grote gezin opgroeide, het recht van de sterkste gold. Als je iets te eten wilde hebben op dat schip, tijdens de oorlog, dan moest je zelf zorgen dat je het kreeg. Misschien ook dat die kinderen, of degenen die ervan over waren gebleven, daarom later zo vaak bij elkaar kropen bij een van hen thuis. Alsof ze alleen gezamenlijk dat verleden konden bezweren.
Eenmaal getrouwd, zag ze een mooi familiebedrijf ten onder gaan, en daarmee haar manier van leven. Zonder de status, zonder geld. Maar overal waar ze daarna aankwam, stroopte ze haar mouwen op en maakte er het beste van.
Toen haar eerstgeborene na complicaties bij de bevalling gehandicapt bleek kreeg haar leven een nieuwe focus. Haar zoon had veel zorg nodig, er waren ziekenhuisopnames, revalidatieperioden en ook voor haar de rouw. Ze hield meer van deze jongen dan van haar eigen leven, maar het verdriet om hem krachteloos te zien zitten tussen al zijn neefjes en nichtjes die gezond rond huppelden brak haar hart. Misschien heeft ze toen zelfs wel die muur omhoog getrokken, om zichzelf en haar kind te beschermen. Hun band bleek haar redding. Hij was een gift die door zijn zachtmoedige aard en de liefde voor zijn moeder haar zon werd. Hij was haar alles, ook nadat er vele jaren later, als remedie tegen haar depressies, nog twee kinderen bij kwamen.
Ze waren het enige waar ze geen vat op had, die depressies, en waartegen ze zich niet kon weren. Ze droeg de zwarte afgrond met zich mee, goed verstopt al maakten ze haar erg ontoegankelijk, en slikte trouw haar pillen. En als ze al verdriet had dan huilde ze in stilte. Maar vooral deed ze gewoon wat ze moest doen, als huisvrouw. Ze hield het huis schoon, zorgde voor de kinderen, deed de boodschappen en kookte het eten. En probeerde de verongelijkte, afgekeurde man op de bank, haar echtgenoot, te negeren. Soms wat al te letterlijk, dan sprak ze hem niet meer rechtstreeks aan maar schakelde daar haar kinderen voor in, het enige dat ze met haar beperkte middelen kon doen om haar ongenoegen te uiten. De enige plek waar ze werkelijk heel was, waar het meisje terugkwam, en ze stil genietend volledige balans vond, was op het water. De zuurstof van een schipperskind, die deinende golven onder zich moest voelen om werkelijk vrij te zijn. Daar bloeide ze, in haar element, die paar jaar dat het gezin verrijkt was met een eigen boot.
Vat op het leven hield ze door te creëren. Handwerken noemde men het vroeger. Ze breide, borduurde, haakte, naaide alle kleding voor haar en haar dochter, en ook alle gordijnen en kussens. En tussendoor maakte ze bloemstukken, kerststukken, schikte ze mooie takken van buiten in een grote vaas. Vooral van buiten, want ze had ook geleerd om dit alles te doen zonder dat er geld voor was. Ze wist hoe ze zuinig moest zijn en toch haar kleine huis en haar kinderen warmte en comfort te bieden. Ze creëerde, in de constante geur van fresia, een thuis met een gezelligheid die veel mensen over de vloer trok, al had ze het meeste zegeltje voor zegeltje bij elkaar gespaard.
Misschien besefte ze niet eens hoe het leven haar had beperkt. Hoe het al voor het begon haar koers had bepaald, zonder rekening te houden met hoe ze was, met haar talenten en haar drive. Net als andere vrouwen van haar generatie schikte ze zich in een rol die weinig ruimte liet voor eigen wensen en dromen. Ze was zo klein en tenger, en stelde zich zo bescheiden op. En toch had iedereen ontzag voor haar. Door haar woorden, door haar toon, door haar soms brute eerlijkheid. Ze had alleen de lagere school gedaan, maar door haar boeken de hele wereld ontdekt en ze wist als geen ander hoe je een verhaal moest opbouwen en uitwerken naar de plot. Ze kon alles maken wat ze zag. Ze kon haar dromen inslikken en doorleven met alle teleurstellingen en verdriet, die ze een plek gaf in haar handwerk en ver weg hield door te blijven lezen en zich te verliezen in een andere wereld. En ze kon liefhebben. Ze hield zoveel van haar kinderen dat ze haar leven hoogstpersoonlijk twee jaar verlengde, tegen alle medische wetten in. En toch greep de dood haar, amper vijftig jaar oud, nog zo onverwacht. Toen iedereen nog in de rij stond te wachten met het nummertje. Voor dat ene gesprek, die laatste uitwisseling, om erachter te komen wat ze nu eigenlijk echt en werkelijk van alles had gevonden.
Voor alle vrouwen, mannen … die zichzelf, en alles, hebben gegeven , en nooit dat mooie ‘afterlife’ hebben mogen ervaren, om te genieten met hun kinderen en kleinkinderen: Nooit vergeten, en altijd aanwezig, in alles….
Mooi geschreven Nelleke
Dank Merel! 😉